Het recht om vrouw te zijn in Rotterdam (zoals je dat zelf wilt zijn)
In 1986 verscheen het boekje ‘Rotterdam Vrouwenstad’, ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Rotterdamse Vrouwenraad. Het idee was om te laten zien hoe vrouwen in Rotterdam leven en werken. Maar het boek geeft ook een overzicht van de inspanningen van de actieve Rotterdamse vrouwen van de jaren’60 tot dan. In het voorwoord schreef voorzitter Annie van der Meer dat het grote moeite had gekost om een uitgever te vinden: ‘Wij, de helft van de Rotterdamse bevolking, waren niet interessant genoeg om er een boekje mee te vullen.’[i] Achter in de bundel is een lijst opgenomen van de 25 groepen die waren aangesloten bij de Rotterdamse Vrouwenraad. Toch lijkt het of de aandacht voor vrouwen in Rotterdam halverwege de jaren tachtig verflauwde. In de jaren negentig en het eerste decennium van de 21e eeuw leek de vrouwenbeweging een overblijfsel uit de jaren zeventig.
Dertig jaar later, in 2017, organiseerde Museum Rotterdam (i.s.m. Zonta Rotterdam) de tentoonstelling ‘Vrouwen van Rotterdam’, over de rol van vrouwen in de wederopbouwperiode. Naast ‘gewone’ vrouwen was er aandacht voor bekende vrouwen zoals schrijfster Anna Blaman, stedenbouwkundige Lotte Stam-Beese, wethouder Nancy Zeelenberg en commissaris en adviseur (inter-)nationale ondernemingen Neelie Kroes.
Nu, in 2021 is er de tentoonstelling Gerse Vrouwen bij DIG IT UP. Aanleiding is de ontsluiting van het archief van vijf vrouwenorganisaties: het Rotterdamse vrouwenhuis, de Rotterdamse vrouwenraad, Technika 10, Dona Daria en de Vrouwenrechtswinkel. De archieven zijn een aanvulling op de archieven die al in het Stadsarchief Rotterdam aanwezig zijn, zoals dat van de Vrouwenkrant (1976-1981) en Hysteria (1981-1983), het archief van de Vereniging Vrouwen met een Academische Opleiding (VVAO), het Surinaams Vrouwen Kollektief en een enkele film van de Stichting Feministische Filmgroep Storing over de huisvestingsproblemen van vrouwen.
De hervonden archieven bieden zicht in de ontwikkeling van de vrouwenbeweging in de jaren zestig tot de millenniumwisseling. Wat deden de organisaties om de maatschappelijke positie van vrouwen te verbeteren? Op welke manier heeft het debat over vrouwen in Rotterdam zich ontwikkeld en welke strategieën hanteerden de vijf genoemde organisaties om de vrouwenzaak onder de aandacht te brengen?
Hoe het begon
In 1965 werd het Rotterdams Vrouwencontact opgericht, de voorloper van de Rotterdamse Vrouwenraad. Het Vrouwencontact was aanvankelijk een wat bezadigde club van vrouwenorganisaties, die in 1966 bijeenkwamen om gezamenlijk een tapijt te knopen als huwelijkscadeau voor Beatrix en Claus. In 1970 werd burgemeestersvrouw Ann Thomassen voorzitter en zij pakte de vrouwenzaak serieus aan.[ii] Op de jaarvergadering van 15 oktober 1970 vroeg zij bijvoorbeeld aandacht voor een tentoonstelling op de Femina, met als titel Evarama. Vrouwenorganisaties herkenden zich niet in het beeld van de vrouw dat hier geschetst werd en tekenden protest aan. De organisator wuifde de bezwaren weg onder het mom dat de vrouwen niets begrepen van de moderne wijze van exposeren in Evarama.
Dat vrouwen niet serieus genomen werden bleek tijdens dezelfde vergadering uit de discussies over kinderopvang, waar grote behoefte aan was. De wethouder voelde daar niets voor en volstond met een opmerking over de rol van vrouwen ten aanzien van ‘kerk, keuken en kinderen’[iii] Niet alleen mannen stelden zich zo op. Bij het agendapunt ‘her- en bijscholing van de gehuwde vrouw’ meende ook het raadslid mej. Van der Maessen dat gehuwde vrouwen niet veel animo hebben om buitenshuis te werken.
Thomassen zette zich ook in voor betere voorlichting ten aanzien van politiek en schreef daar een brief over aan het Nederlands vrouwencomité kiesrecht. De onverschilligheid ten aanzien van politieke vraagstukken moest worden doorbroken. Dat vrouwenemancipatie in 1970 echt ergens over ging blijkt uit het feit dat sommige bedrijven dispensatie vroegen voor het uitbetalen van het minimumloon aan vrouwen.
Het was uiteindelijk halverwege de jaren’70 dat het recht op zelfbeschikking en keuzevrijheid bij abortus dat de zaken op scherp zette. In december 1974 werd er door het landelijk comité Wij Vrouwen Eisen opgeroepen mee te doen aan de eerste grote abortusdemonstratie. Voor vrouwen uit verschillende groeperingen was het aanleiding om bij elkaar te komen om iets in Rotterdam te organiseren. Dat overleg leverde een plakactie voor de demonstratie en een tijdelijk Rotterdams comité op, dat bij elkaar bleef omdat het Jaar van de Vrouw (1975) voor de deur stond. Het comité organiseerde activiteiten die gesubsidieerd werden door het Nationaal Komitee Internationaal Jaar van de Vrouw. Het was de start van vele activiteiten, maar ook van een splitsing in de Rotterdamse vrouwenbeweging. Het Rotterdamse samenwerkingsverband ontstond in dat jaar, zo blijkt uit hun eigen geschiedschrijving, nadat de Vrouwenraad het plan had geopperd om in het Jaar van de Vrouw een manifestatie te organiseren voor ambassadeursvrouwen. Dat was de meer progressieve organisaties zoals Dolle Mina, de COC-vrouwen, de Rooie vrouwen en Femsoc te gortig. Zij kwamen bij elkaar met het plan om activiteiten te organiseren voor de ‘basis’ (de gewone vrouwen-mb) en ontwikkelden ideeën voor een buurt en clubhuisproject, een vrouwentelefoon en het vrouwenhuis.[iv]
Ondanks al die activiteiten publiceerde de gemeente Rotterdam pas in 1979 een eerste aanzet tot gemeentelijk vrouwenemancipatiebeleid: Rotterdam thuishaven ook voor vrouwen.[v] Het Samenwerkingsverband had hier gemengde gevoelens bij omdat zij ook dit te weinig een initiatief vanuit ‘de basis’ vonden.
Vrouwenhuis
Terug naar midden jaren zeventig, toen de vrouwenactie daadwerkelijk vorm begon te krijgen. Op achttien september 1975 verzamelden zich ’s avonds ongeveer dertig vrouwen in het gebouw van de NVSH op het Koningin Emmaplein. Het enige agendapunt op die bijeenkomst was: ‘Waarom en voor wie willen we een Vrouwenhuis?’[vi] Vrouwen werden op alle levensgebieden achtergesteld en genegeerd. Het Vrouwenhuis moest een plek worden waar vrouwen konden rekenen op wederzijds steun en ruimte hadden om te werken aan hun eigen bevrijding. Er werden werkgroepen gevormd en via de huisvergadering kon iedere individuele vrouw of werkgroep invloed uitoefenen. De huisvergadering adviseerde de beleidsgroep, die bestond uit wisselende vertegenwoordigers van werkgroepen. Om beurten waren de betrokken vrouwen afwisselend voorzitter en notulist. Voorkomen moest worden dat sommige vrouwen een machtspositie kregen: ‘We waren als de dood voor macht! We moesten nog leren dat machtsgebruik niet slecht hoeft te zijn, maar dat je ernaar moet streven het positief te hanteren.’[vii] Het belangrijkste wapenfeit van de vrouwenbeweging in Rotterdam was de vrouwenstaking tegen de abortuswet, op 30 maart 1981. Toen de voorhoede van de demonstrerende vrouwen in het spitsuur het verkeer op het Hofplein lamlegde, moest de achterhoede nog van het vrouwenhuis (Van Vollenhovestraat 62b-mb) vertrekken. ’t Was een machtig moment![viii]
In 1986 was het Vrouwenhuis het hart van ‘Rotterdam Vrouwenstad’. Jaarlijks kwamen er duizenden vrouwen op af, om vervolgens in hun eigen wijk of groep activiteiten op te zetten. [ix]
Halinka Augustin (1957) kwam in 1977 samen met haar vriend in Rotterdam wonen en belandde al snel in het Vrouwenhuis: ‘Ik wilde weten wat daar gaande was.’ Ze was drukker en had met andere vrouwen een club van vrouwen in technische beroepen. De werkwijze van het Vrouwenhuis paste bij haar, zegt ze. Ze is nog steeds actief voor de internationale dag tegen geweld tegen vrouwen en voor de Wereldvrouwenconferentie: ‘Ik heb niet zoveel vertrouwen in de regering, de staat. Ik ben voor een staat waar de mensen en niet het geld de dienst uitmaken. We kunnen het zelf allemaal veel beter als we ons goed organiseren. Ik hou van actie, de straat op, ik wil aandacht vragen voor zaken die niet oké zijn. Maar ik denk dat aandacht vragen voor beleidskwesties ook nodig is. Beide strategieën kunnen prima naast elkaar bestaan.‘
Augustin hielp mee met acties van de Vrouwenbond, die zich inzette voor arbeidersvrouwen en vrouwen die werkten bij bedrijven zoals de Hema, Van Melle of Quaker Oats. Ze beaamt dat de vrouwenbeweging in Rotterdam midden jaren zeventig vaak de initiatiefneemsters uit Amsterdam volgde, maar de acties rondom het kostwinnersbeginsel (het beginsel dat een inkomen genoeg zou moeten zijn om een gezin te onderhouden -mb) zijn een uitzondering: ‘Het gedoe rond het kostwinnersbeginsel begon in Rotterdam. Het idee was dat mannen en vrouwen gelijk zouden zijn, maar in de praktijk gingen bijna alle gezinnen erop achteruit. We kwamen in het Vrouwenhuis bij elkaar en organiseerden demonstraties. We kregen niet precies wat we wilden maar we braken wel de discussie open. Er gingen trouwens wel meer vrouwen werken, maar de situatie van vrouwen verbeterde niet. Augustin benadrukt het plezier dat ze al die jaren had: ‘Ik vond en vind het vooral heel leuk om dingen samen met vrouwen te organiseren.’
Rotterdamse Vrouwenraad
Parallel aan de ontwikkelingen rondom het Vrouwenhuis werd op 7 oktober 1975 de stichting Rotterdamse Vrouwenraad opgezet, de voortzetting van het Rotterdams Vrouwencontact. De eerste voorzitter was Riet Blom Mourits maar zij wordt nergens genoemd.[x] Na een ‘moeilijke periode’ met twee waarnemende voorzitters werd Annie van de Meer in 1982 voorzitter van de Rotterdamse Vrouwenraad. Zij verzette het tijdstip van vergaderen naar de avond en stelde intern orde op zaken. Dat was kennelijk nodig, omdat de vrouwenraad een aura had van een stoffige club van ‘keurige mevrouwen in keurige japonnen die keurig vergaderen over keurige onderwerpen,’ aldus Rooie Vrouw Joke de Jong: ‘Geen emancipatiegolf, laat staan feministische golf in de Rotterdamse Vrouwenraad’ [xi]Annie van der Meer was milder over de Rotterdamse Vrouwenraad, waar ze uit nieuwsgierigheid voorzitter van was geworden: ‘Ik heb geleerd achterom te kijken en te luisteren naar anderen die op hun eigen manier, soms al een halve eeuw, emancipatoir bezig zijn en veel hebben bereikt. Dat inspireert mij.’[xii]Het lijkt alsof de diverse vrouwengroepen in de jaren tachtig meer naast elkaar kwamen te staan. In 1983 werd een themadag ‘Verschillen tussen vrouwen’ gehouden. Dat thema sprak ook de Rooie Vrouwen aan, zei vertegenwoordiger Carla Zonneveld in 1986: ‘Ik heb het heel plezierig gevonden, het was een nuttige ervaring in het leren omgaan met vrouwen uit andere organisaties. Wat mij vooral bijblijft: de warmte die de Rotterdamse Vrouwenraad uitstraalt. Ik word nog steeds met open armen ontvangen en dat gevoel leeft ook bij mij.’[xiii] De Rotterdamse Vrouwenraad organiseerde voorlichtings- en informatiebijeenkomsten over thema’s als baarmoederhals- en borstkanker en vrouwen en alcohol. In 1986 had de raad een achterban van 12.000 vrouwen. De organisatie dreef echter op vrijwilligers, omdat de meeste emancipatiesubsidies gingen naar het Vrouwen Vormingscentrum (o.a. VOS-cursussen en ondersteuning vrouwenorganisaties, uiteindelijk onderdeel van Dona Daria) en het Vrouwenhuis. Van 1992 tot en met 1997 was juriste en historica Artemis Westenberg (1958) voorzitter van de Rotterdamse Vrouwenraad. De raad kreeg in die tijd structurele subsidie via de GGD: ‘alsof vrouw-zijn een ziekte was’, schertst ze. Zelf werd ze niet betaald voor haar werk. Na een arbeidsconflict (ze was in 1990 ontslagen omdat ze zwanger was en kreeg een ruimhartige ontslagvergoeding) had ze een tijdlang financiële vrijheid. Bovendien vond ze het belangrijk om haar jongste kind lang borstvoeding te geven. Ze ging wel iedere dag naar kantoor: ‘We lazen alle stukken van de gemeente Rotterdam. Ik heb heel veel ingesproken in de gemeenteraad en in de commissie Vrouwenemancipatie. Als ik niks zei vroegen wethouders aan mij of ik nog iets wilde toevoegen. Die zichtbaarheid is belangrijk. Je moet ervoor zorgen dat je bij de belangrijke vergaderingen aanwezig bent en op goede voet staat met burgemeester en wethouder, commissieleden.’ Ze heeft geprobeerd de inspraak van vrouwen op het beleid te bestendigen. Zo diende ze een klacht in over het feit dat de waterschappen stembiljetten hadden waarop alleen de naam van de man vermeld stond. Iedereen boven de 18 stemde mee, maar getrouwde vrouwen hoefden kennelijk niet apart genoemd te worden. Westenberg: ‘De naam van de man staat bovenaan op iedere koopakte, zelfs al brengen ze geen geld in bij het koophuis. De persoon met de bovenste naam was de enige die een stembiljet kreeg bij de Waterschapsverkiezingen. Dat is sinds die klacht anders. Alle gezinsleden boven de 18 jaar, die in een koophuis wonen, krijgen nu een stembiljet.’
‘Eén mens kan het verschil maken en moet dat ook doen’, zegt Westenberg: ‘Ik snap hoe het systeem werkt in Nederland en maak daar gebruik van. Voor de cursus ‘vrouw en beleid’ schreef ze een scriptie over lobbyen, omdat haar gevraagd werd hoe ze te werk ging: ‘Hoe komt het dat als jij iets doet of vraagt aan de gemeente, dat het dan gebeurt? Het belangrijkste is: neem jezelf serieus.’
Westenberg vindt dat er vaak te weinig rekening gehouden wordt met het perspectief van vrouwen. ‘Te weinig wordt er nagedacht wat bepaalde beleidsmaatregelen voor vrouwen betekenen. Op de Kop van Zuid willen ze de auto weg hebben. Ik geef het je te doen als vrouw, die nog steeds meer taken heeft dan de man en die op een dag zich verplaatst van huis, naar de kinderopvang, naar werk, boodschappen doet, vaker mantelzorgtaken heeft … je moet daar beter over nadenken. Vrouwen moeten niet de masculiene norm nastreven, als die al niet goed is voor mannen, waarom moeten wij die dan overnemen’. Westenberg vindt dat er iets verzakelijkt wordt dat niet zakelijk is: ‘Emancipatie is niet alleen dat vrouwen werken, maar ook dat niet alle organisatie en zorg voor het gezin bij de vrouw ligt. We meten iets – welzijn- dat niet in geld is uit te drukken. Een Vrouwenraad zou de menselijke maat terug kunnen brengen. Daar worden ook mannen beter van.’
De Vrouwenrechtswinkel en het ontstaan van Dona Daria
‘Het wetboek is een meneer’, zeiden rechtenstudenten Jannie Hommes en Karin Göppel in 1986. Als je de wet met feministische ogen bekijkt, blijkt dan ook dat er voor vrouwen veel ongelijkheden in zitten. De rechtenstudentes vonden dat het vrouwenrecht een vergeten gebied was in de vrouwenbeweging en richtten daarom de stichting Vrouw en Recht op. Vrouwen komen indirect in een nadelige positie terecht wanneer het gaat om uitkeringen of in het familierecht. Op het terrein van arbeidsrecht was het nog steeds zo dat een vrouwelijke huishoudelijke hulp zomaar ontslagen kon worden en dat thuiswerksters en vrouwen met oproepcontracten een slechte positie op de arbeidsmarkt hadden. Vrouw en Recht verzamelde ook adressen van feministische advocaten die zich inzetten voor slachtoffers van seksueel geweld en zette een spreekuur op voor vrouwen die te maken hadden gehad met ongewenste intimiteiten. [xiv] Slachtoffers van seksueel geweld konden vanaf 1985 terecht bij het juridisch spreekuur van de vrouwensektie van de Rechtswinkel Rotterdam, de Vrouwenrechtswinkel. Omdat men daar zag dat aandacht voor structurele problemen niet voorzag in de individuele vragen van vrouwen, werd op 1 november 1986 de Vrouwenrechtswinkel opgericht. In 1987 werden vijf medewerksters aangesteld en waren er tien vrijwilligsters actief, veelal rechtenstudentes van de EUR. De Vrouwenrechtswinkel voorzag in een behoefte, bleek uit het snelgroeiende aantal vragen die zij te verwerken kreeg. Eind jaren negentig namen de activiteiten af, ook omdat het steeds moeilijker werd om rechtenstudentes te vinden die zich belangeloos wilden inzetten.[xv]
In 2001 schreef Karin Vosters op verzoek van de Samenwerkende Vrouwenorganisaties en -groepen (SAVOIR) het rapport Samen op eigen kracht vooruit. Het was een inventarisatie van wensen en mogelijkheden voor een Rotterdams Platform van vrouwenorganisaties en een internationaal vrouwenhuis. Het rapport geeft een goed beeld van de stand van zaken op dat moment. Vosters sprak met 25 organisaties en geeft een overzicht van de 57 vrouwenorganisaties die ze niet sprak. Het geeft aan hoe versnipperd de vrouwenbeweging in Rotterdam toen was en achteraf lijkt het vooral jammer dat het rapport geen aanleiding vormde om tot een gezamenlijk plan te komen. De gemeente greep in en dwong tot verregaande samenwerkingen. Dona Daria ontstond na een fusie van zes vrouwenorganisaties, te weten Casa Tiberias, Hindoestaanse Vrouwen Rotterdam, Turkse Cultureel Centrum voor Vrouwen, Surinaams Vrouwen Overleg Rotterdam, Vrouwenhuis Rotterdam en Stichting Marokkaans en Arabisch Cultureel Centrum voor vrouwen (SMACCV). Structurele subsidies werden stopgezet en de organisaties die overbleven werken tot op de dag van vandaag op basis van projectsubsidies. Het kenniscentrum Scala, dat was voortgekomen uit een fusie van Emancipatiebureau Riet Hof, SARA en het Vrouwenvormingscentrum Rotterdam, verdween. [xvi]
Slot
Anders dan veertig jaar geleden worden ‘vrouwenzaken’ veel vaker gezien als persoonlijke aangelegenheden. De meeste aandacht lijkt uit te gaan naar gender en klassieke vrouwenthema’s zijn naar de achtergrond verdrongen. Dat er bij de abortuskliniek bij het Zuidplein dagelijks mensen staan die vrouwen lastigvallen, omdat ze tegen zwangerschapsafbreking zijn, is nauwelijks nog onderwerp van gesprek.
Tassenontwerpster Susan Bijl, Aruna Vermeulen van het HipHopHuis en schrijfster Elfie Tromp zijn voorbeelden van succesvolle Rotterdamse vrouwen die een voorbeeld zijn voor jonge meiden. Een Nieuwe Rotterdamse Vrouwenraad, onderdeel van INK (inspireren, netwerken, kennisdelen) werd actief, nadat bleek dat vrouwen in het gemeentebestuur niet goed vertegenwoordigd waren. Doel was aandacht vragen voor de belangen van vrouwen in Rotterdam en invloed uitoefenen op de beleidsmakers van Rotterdam. In de praktijk bleek de nadruk te liggen op het stimuleren van ondernemerschap en het empoweren van vrouwen. Daarna waren er maar weinig specifieke Rotterdamse vrouwenactiviteiten. Halinka Augustin: ‘Ik denk dat er na de jaren tachtig een dip was in de belangstelling voor de vrouwenstrijd, meisjes denken wel dat ze geëmancipeerd zijn maar onderschatten hun afhankelijkheid. De laatste jaren begint er iets te veranderen.’ Sinds dit jaar heeft het 8 maart comité weer een Rotterdamse tak, waar ook Augustin bij betrokken is, en die een manifestatie organiseerde op vrouwendag. Augustin: ‘We ondersteunen vrouwen die werken in de zorg en de schoonmaakbranche en er is een initiatief om de Rotterdamse moeders die gedupeerd zijn door de toeslagenaffaire bij te staan. Er nog wel degelijk solidariteit, ik zie dat in ieder geval bij de Wereldvrouwenconferentie (volgend jaar in Tunesië). De internationale wereldvrouwen noemen zich ook ‘basisvrouwen’ en hun doel is de vrouwenbeweging in ieder land te versterken. We voeren een gezamenlijke strijd tegen het patriarchaat, we ondersteunen en leren van elkaar. Het is belangrijk om niet alleen maar op zoek te gaan naar individuele oplossingen voor de problemen van vrouwen.’
21-10-2021 – Marjan Beijering, www.geschiedenislab.nl
Bronnen
[i] Corry Blok, Evelien Baks e.a., Rotterdam Vrouwenstad, Rotterdamse Vrouwenraad, 1986, p9[ii] Idem, p14 en p17[iii] Stadsarchief Rotterdam, VVAO, Rotterdams Vrouwencontact 1965-1975, toegang 409, inv.nr. 83, , vergadering 15 oktober 1970[iv] Rotterdam Vrouwenstad, p13 en Stadsarchief, Aktiekomitee Wij Vrouwen eisen, toegang 1323 inv.nr. 12, notitie oktober 1979[v] Stadsarchief Rotterdam, Archief van de Gemeentesecretarie Rotterdam, afdeling Algemene Zaken (NSA/AZ) toegang 444-02, verzameling gedrukte stukken, Deel IV 1979, volgnr. 362[vi] Rotterdam Vrouwenstad, p10[vii] Idem, p11[viii] Idem, p12[ix] Idem[x] Rotterdams Jaarboekje 1989[xi] Rotterdam Vrouwenstad, p20[xii] Idem[xiii] Rotterdam Vrouwenstad, p21[xiv] Rotterdam Vrouwenstad, p113[xv] Stadsarchief Rotterdam, toegang J1382, Jaarverslagen Vrouwenrechtswinkel Rotterdam 1987-1992.[xvi] Stadsarchief Rotterdam, Archief van het Surinaams Vrouwen Kollektief 1984-2010 toegang 1619, inv.nr.69. Rapport Samen op eigen kracht vooruit -1e concept mei 2001 – Karin Vosters. Zie ook de jaarverslagen van Dona Daria (vanaf 2006).
Leave A Comment